Hand.4:32-35 Het leven der gemeente
En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel, en ook niet één zei, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk. En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen. Want er was ook niet één behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen; en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte.
En dan is er een gemeente van meer dan 8000 mensen!.
Denk je eens in wat wij zouden gaan doen als dit nu in onze gemeente zou gebeuren….We willen zo graag klaar zijn voor dingen die komen gaan, maar de apostelen hadden geen andere voorbereiding gekregen, dan het onderwijs en het voorbeeld van Jezus Christus. Het was genoeg, God had hen daarmee alles gegeven wat ze nodig hadden.
In deze tijd zouden we bij een toestroom van zoveel mensen meteen aan het werk gaan; er is nood, er moet structuur komen, alles moet georganiseerd worden….maar daar hadden de apostelen geen tijd voor gehad. En toch wordt deze gemeente als een harmonieus geheel beschreven.
Mogelijk hadden de mensen in die tijd ook niet het gevoel dat ‘hun gemeente’ in allerlei soorten van zorg, onderwijs, pastoraat en gebed moest voorzien.
Zoals ik het lees lijkt het er meer op dat ze met z’n allen elkaars ‘broeders hoeder’ waren. De gemeente viel op omdat de leden één van hart en één van ziel waren, en uitblonken in vrijgevigheid. Dat vraagt om een gevende instelling in plaats van een verwachting van alles van de gemeente te ontvangen.
Gebed: Heer help ons om anders naar onze gemeente te kijken; maak ons één van hart en één van ziel en doe ons uitblinken in vrijgevigheid. Laat mijn gemeente voor mij een platvorm zijn om mijzelf te geven en eenheid te zoeken, in Jezus naam.