In Genesis 1 schept God alle dieren, elk naar hun aard. Elk dier heeft zijn eigen verschijningsvorm, eigenschappen en manier van leven.
In de Bijbel worden Goddelijke eigenschappen soms uitgedrukt door te refereren naar een bepaald dier. Daarmee wordt een bepaalde eigenschap wat voor dit dier kenmerkend is, benadrukt dat God deze eigenschappen op de meest ultieme wijze bezit.
Zo wordt Jezus de leeuw uit de stam van Juda genoemd, die overwonnen heeft en waardig is om de boekrol te openen (Openb.5:5). Zijn volk wordt in een bepaalde situatie, naar Zijn beeld en gelijkenis als leeuwen gekenmerkt, Micha 5:7 het overblijfsel van Jakob zal onder de natiën, te midden van vele volken(zijn)als een leeuw onder de dieren des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die wanneer hij binnendringt, neerslaat en verscheurt, zonder dat iemand redt.
Jezus wordt ook het Lam genoemd (Openb.5:6). Zo ook Zijn volk, Luc.10:3 Gaat heen, zie Ik zendt u als lammeren midden onder de wolven.
We houden van die beelden om hun zeggingskracht. Maar de vergelijkingen zijn niet omkeerbaar, dat wil zeggen, Jezus is meer dan een leeuw en meer dan een lam, zo ook de mens. De dieren zijn slechts beelddragers van eigenschappen die God 100% bezit, bijvoorbeeld: overwinningskracht van een leeuw, het offerlam, opstijgend als een arend overzienende, sterk als een rund die ploegt (Openb.4:6-8)…en toch is Hij meer.
Wij mogen leren van deze beelddragers, maar ook om met de wijsheid om te bepalen waar de zeggingskracht van de beelddrager eindigt. Waar wij het beeld weer los mogen laten om God groter te laten zijn.